Compassie in het Boeddhisme

Compassie

Medeleven, er zijn voor een ander. Of sterker: het verlangen om het geluk van anderen te bevorderen en diens lijden te verlichten. Meevoelen met het lijden van een ander dus. Zo kunnen we het begrip compassie omschrijven.

Omdat we steeds meer kunnen horen, zien en lezen over hoe mensen worstelen met het leven, valt het steeds zwaarder compassie te tonen. Het leed overweldigt ons. Pijn, verdriet, woede, agressie. We voelen het om ons heen, we zien dat het heerst tot in alle uithoeken van de wereld. Is dat waar leven voor bedoeld is?

Naastenliefde is een ouderwets begrip. In ieder geval niet meer ‘en vogue’. Alsof het niet meer mag bestaan. Maar er zijn echt nog wel mensen als Florence Nightingale, zuster Teresa en Albert Schweitzer die het uitdragen. Er zijn nog mensen die het in zich hebben liefde te voelen voor anderen, zonder om een wederdienst te vragen. Bij anderen is het er ook, diep van binnen. Maar het komt er niet uit omdat ze eerst met zichzelf begaan zijn voordat ze aan de liefde voor anderen beginnen.

De Franse boeddhistische monnik Matthieu Ricard stelt in zijn boek Altruïsme, de Kracht van Compassie (dat in 2014 uitkwam): ‘Egocentrisme is het grootste probleem van onze tijd.’ Alles draait om het ego, om het zelf, om zelfgenoegzaamheid, vooral om bezit. Niet omdat mensen zo worden geboren, maar omdat het hen wordt aangeleerd door hun ouders en hun omgeving: wie mee wil in deze harde wereld heeft als individu de plicht voor zichzelf op te komen. Zo wordt het ervaren.

Ricard heeft na jaren van onderzoek, onder meer door gesprekken met denkers, wetenschappers en economen, maar ook door zelfonderzoek, ontdekt dat altruïsme de sleutel is tot de oplossing van de crisis die we momenteel doormaken: sociale, economische en ecologische crisis. We moeten het, aldus Ricard, aandurven op scholen altruïsme te presenteren als een kostbaar instrument, waarmee kinderen hun natuurlijke potentieel tot vriendelijkheid en samenwerking kunnen realiseren. We moeten durven verklaren dat de economie niet alleen maar genoegen mag nemen met de stem van de rede en met louter eigen belang, maar dat ze ook naar de stem van de zorgzaamheid moet luisteren. Serieus rekening houden met het lot van toekomstige generaties. Hoe kunnen we invloed uitoefenen op de tabaksindustrie, de farmaceutische en chemische industrie, de land- en tuinbouw, de klimaatdiscussie? Zodat we het antropoceen, het heersende tijdperk waarin de kwaliteit van onze planeet fundamenteel aangetast dreigt te worden door menselijk wanbeheer, kunnen keren.

Altruïstische liefde is, zo meent Ricard, de beste waarborg voor een vervuld en zinvol leven, een leven waarin we werken aan het geluk van anderen en proberen hun lijden te verlichten. Hij citeert Albert Schweitzer (arts, filosoof, theoloog en medisch zendeling): ‘Alle echt gelukkige mensen die ik heb gekend, hadden geleerd hoe ze anderen van dienst moesten zijn.’

In de Himalaya – waar hij vijf jaar in geïsoleerde meditatie doorbracht – ontmoette Ricard vooral mensen die veel minder met zichzelf bezig zijn. Dat waren niet alleen leermeesters, maar ook ‘gewone’ stervelingen. Van borstklopperij en ijdelheid is weinig sprake bij traditionele volkeren. Hij zag een vorm van vriendelijkheid die ver afstond van het antisociale gedrag dat hij als jongen en als succesvol moleculair bioloog in Parijs ervoer, het stadse gepronk met onszelf. Met ons Zelf. Met onze ego’s.

Wat als we dat gedrag hier in het Westen leren? Wat als we onze persoonlijkheid meer naar de achtergrond drukken? Als we ons egocentrisme uitschakelden en een leven leiden dat gewijd is aan het welzijn van anderen?

Het is een helse opgave ons ego los te laten. Alleen al eerst in twijfel durven trekken dat mensen van nature géén egoïsten zijn, maar wel degelijk gericht op samenwerking. Samenwerken leidt immers tot meer resultaat dan alleen werken. Door iets samen te doen, kweek je saamhorigheid, krijg je vrienden. Zonder vrienden is maar alleen, nietwaar? De mens is een sociaal dier.

Mocht altruïsme in onze natuur zitten, dan wordt het al gauw verdrongen. Conditionering doet haar werk. We gehoorzamen aan ouders en onderwijzers. In zijn boek verwijst Ricard naar een studie onder kinderen tussen 6 en 9 jaar die werden meegenomen naar een ziekenhuis om een ander kind te bezoeken. Vraag twee weken later of het kind opnieuw mee wil gaan en er is zeventig procent kans dat dat zo is. Maar heb je het kind na het eerste bezoek een beloning gegeven – een snoepje, een moment om met de iPod te spelen – dan is de kans, verrassend genoeg, veel kleiner dat het kind nog mee wil. De conclusie van Ricard: ‘Kinderen willen wel mee om te troosten of te helpen, maar niet omdat ze een lolly krijgen.’

Tussen zijn tweede en vijfde jaar werkt een kind spontaan mee met anderen, weet Ricard. Pas later komt het besef dat niet alle mensen lief en behulpzaam zijn. Zo leert een kind zichzelf tegen die soort mensen beschermen. Vanaf 12 of 13 jaar breidt de empathie zich weer uit en begint het kind zich verwant te voelen met bijvoorbeeld leeftijdgenootjes in arme landen.

Zo gaat het althans in het Westen. In traditionele samenlevingen, zoals in de Himalaya, voelt iedereen zich betrokken bij de anderen. ‘Je hoeft er tegen een jongen van 10 niet te zeggen dat hij zich moet bekommeren om zijn zusje van 3’, vertelt Ricard. ‘Dat gebeurt daar spontaan.’

Meermalen heeft Ricard hersenscans ondergaan. Bij neurologische testen werd hem gevraagd altruïstisch te denken. In zijn hersens werden duidelijk reacties (verkleuringen) waargenomen. Tania Singer, directeur Sociale Neurowetenschappen aan het Max Planck Instituut in Leipzig, waar Ricard de tests onderging, gaf bij het World Economic Forum in Davos aan: ‘Het gebrek aan compassie is misschien wel de oorzaak van de grootste mislukkingen van de mensheid.’

Het goede nieuws is: gedrag is te veranderen. Hersens zijn flexibel. Bij Ricard, en vooral bij monniken die van jongs af aan dagelijks vele uren mediteerden en contempleerden, werden veranderingen in de hersenen waargenomen. Bij mensen die niet mediteerden werden geen veranderingen waargenomen, tenzij zij zich veelvuldig overgaven aan altruïsme, liefde voor anderen. Hersencellen verbinden zich met elkaar door training; synapsen vinden elkaar. Kortom: je kunt écht veranderen.

Door onze geest te trainen, kunnen wij positieve eigenschappen ontwikkelen die in ons huizen. Zoals medeleven. Compassie

Guus van Holland